Basisprincipes

De Basisprincipes van het Jenaplan in Nederland

De 20 uitgangspunten voor Jenaplanonderwijs zijn verdeeld in drie groepen:

 

A Uitspraken over mensen, die gelden voor iedereen in en rond onze school, zowel kinderen als volwassenen:

1.        Elk mens is uniek; zo is er maar een. Daarom heeft ieder kind en elke volwassene een onvervangbare waarde.

2.        Elk mens heeft het recht een eigen identiteit te ontwikkelen. Deze wordt zoveel mogelijk gekenmerkt door zelfstandigheid, kritisch bewustzijn, creativiteit en gerichtheid op sociale rechtvaardigheid. Daarbij mogen ras, nationaliteit, geslacht, seksuele gerichtheid, sociaal milieu, religie, levensbeschouwing of handicap geen verschil (uit)maken.

3.        Elk mens heeft voor het ontwikkelen van een eigen identiteit persoonlijke relaties nodig met andere mensen, met de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid van natuur en cultuur en met de niet-zintuiglijk waarneembare werkelijkheid.

4.        Elk mens wordt steeds als totale persoon erkend en waar mogelijk ook zo benaderd en aangesproken.

5.        Elk mens wordt als een cultuurdrager en vernieuwer erkend en waar mogelijk ook zo benaderd en aangesproken.

 

B Uitspraken over een samenleving die recht doet aan mens-zijn, zoals dat in de eerste 5 uitspraken wordt geschetst:

6.        Mensen moeten werken aan een samenleving die iedere unieke en onvervangbare waarde respecteert.

7.        Mensen moeten werken aan een samenleving die ruimte en stimulansen biedt voor ieders identiteitsontwikkeling.

8.        Mensen moeten werken aan een samenleving waarin rechtvaardig, vreedzaam en constructief met verschillen en veranderingen wordt omgegaan.

9.        Mensen moeten werken aan een samenleving die respectvol en zorgvuldig aarde en wereldruimte beheert.

10.     Mensen moeten werken aan een samenleving die de natuurlijke en culturele hulpbronnen in verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties gebruikt.

 

C Uitspraken over de school zelf: hoe wij deze organiseren en hoe het onderwijs in onze school naar inhoud en vorm er uit ziet:

11.     De school is een relatief autonome coöperatieve organisatie van betrokkenen. Zij wordt door de maatschappij beïnvloed en heeft daar zelf ook invloed op.

12.     In de school hebben de volwassenen de taak de voorgaande uitspraken over mens en samenleving tot (ped)agogisch uitgangspunt voor hun handelen te maken.

13.     In de school wordt de leerstof ontleend zowel aan de leef- en belevingswereld van de kinderen als aan de cultuurgoederen die in de maatschappij als belangrijke middelen worden beschouwd voor de hier geschetste ontwikkeling van persoon en samenleving.

14.     In de school wordt het onderwijs uitgevoerd in pedagogische situaties en met pedagogische middelen.

15.     In de school wordt het onderwijs vorm gegeven door een ritmische afwisseling van de basisactiviteiten gesprek, spel, werk en viering.

16.     In de school vindt overwegend heterogene groepering van kinderen plaats, naar leeftijd en ontwikkelingsniveau, om het leren van en zorgen voor elkaar te stimuleren.

17.     In de school worden zelfstandig spelen en leren afgewisseld en aangevuld door gestuurd en begeleid spelen en leren. Dit laatste is expliciet gericht op niveauverhoging. In dit alles speelt het initiatief van de kinderen een belangrijke rol.

18.     In de school neemt wereldoriëntatie een centrale plaats in, met als basis ontdekken, ervaren en onderzoeken.

19.     In de school vinden gedrags- en prestatiebeoordeling van een kind zoveel mogelijk plaats vanuit de eigen ontwikkelingsgeschiedenis van het kind en in samenspraak met hem.

20.     In de school worden veranderingen en verbeteringen gezien als een nooit eindigend proces. Dit proces wordt gestuurd door een consequente wisselwerking tussen denken en doen.

 

Deze 3 groepen uitspraken hangen onderling samen. Als we bepaalde opvattingen over mensen hebben, zullen we ook moeten werken aan een samenleving waarin dit mens-zijn tot zijn recht kan komen. Als we zeggen dat we zoveel mogelijk rekening moeten houden met de hele mens, moeten we er voor zorgen dat in de school zowel gesprek als spel, werk en viering regelmatig voorkomen.

De uitgangspunten zijn niet vrijblijvend. Het zijn normen waaraan we het werken in onze school steeds weer willen toetsen en waarop we tenminste als streefdoelen aan te spreken zijn. Deze basisprincipes spelen in onze school een centrale rol bij de vormgeving van het dagelijks werk en ook bij het evalueren daarvan:

´Willen we wel wat we doen?´ en ´Doen we wel wat we willen?´